zondag 10 maart 2013

Het nieuwe land - Mijn grootouders in de Noordoostpolder


Noordoostpolder: mijn grootouders (rechts) met dochters en zoon op hun land, ca. 1956
Een nieuw leven in het nieuwe land. Mijn grootouders behoorden tot de gelukkigen die in 1949 in de Noordoostpolder een bedrijf mochten pachten. Tijdens de oorlog, in 1944, werd hun boerderij Driewegen* aan de Schroeweg in Middelburg door de bezetter verwoest. Ze waren welkom bij een boerengezin in de buurt. Na de inundatie konden ze ook daar niet blijven en werd onderdak gevonden op de zolder van een oom die in Middelburg een bakkerij in de Brakstraat had. In 1945 is het gezin geëvacueerd naar Axel. Een jaar later betrokken zij (tijdelijk) de boerderij van familie in Grijpskerke. Het boeren op de verzilte Walcherse grond was zwaar. Mijn grootouders en vele andere Walcherse boeren vestigden hun hoop op een toekomst in de Noordoostpolder. 

Mijn grootvader J.J. Dingemanse (1906-1989) heeft in 1979 over zijn leven schriften vol geschreven en zijn levensgeschiedenis opgedragen aan kinderen, klein- en achterkleinkinderen. In de uitgave Roos en Doorn zijn deze verhalen gebundeld, het boek is opgenomen in de collectie van de Zeeuwse Bibliotheek.
In Roos en Doorn beschrijft hij, met de nodige afstand en relativering, hoe de oorlogsjaren uitpakten voor zijn gezin, hoe alles verloren ging behalve hun optimistisch karakter en de hoop op een nieuwe toekomst. Hij wilde eigenlijk wel emigreren maar daar voelde mijn grootmoeder A.W. Dingemanse-Poppe (1907-1994) niets voor: Ko, dan zal je toch alleen moeten gaan. Ik ga niet naar de wilde. Naar de Noordoostpolder wilde zij wel graag. Hij vertelt over de gesprekken met de mannen op het kantoor van Landbouwherstel in Middelburg. Het was al snel duidelijk dat inschrijven op een boerderij in de Noordoostpolder tot de mogelijkheden behoorde. In 1948 kwam het besluit van minister van Landbouw Sicco Mansholt om 3.000 hectare ter beschikking te stellen aan landbouwers uit Walcheren. In 1948 werden gegadigden uitgenodigd om eens een kijkje te komen nemen. Op www.flevolandsgeheugen.nl  is over de selectie van pioniers en de voorkeursgroep Walcherse boeren een aardig interview te lezen met opper selecteur Bram Lindenbergh. 
In het tweede deel van Roos en Doorn kijkt mijn grootvader terug op deze eerste polderjaren. Na het lezen en bespreken (op mijn blog) van Het nieuwe land - Het verhaal van een polder die perfect moest zijn van Eva Vriend wil ik een stukje familiegeschiedenis met mijn lezers delen. Als aanvulling & eerbetoon.
Ik citeer uit Roos en Doorn de integrale tekst van mijn grootvader (p. 159-162):

NA DE OORLOGSJAREN
Het tweede deel is geëindigd met de inschrijving naar de Noord Oostpolder. Wat daar omheen en verder is gebeurd  moet er ook nog maar uit.
Wij zijn met een volle bus naar de NOP gereisd, en hebben daar door die kale vlakte gereden waar zo hier en daar aan de gebouwen werd gewerkt. Dorpskernen waren er wel. Daar stond dan een kamp met kantine, zoals Emmeloord, Marknesse en Luttelgeest. De rest was nog op papier. Wij werden ontvangen door de directie. Op kaarten werd alles aangewezen. Ook de bedrijven die voor ons in aanmerking kwamen. Wij zijn dan naar die bedrijven gereden om de ligging en de grond te zien. Bij de inschrijving moest je vermelden waar en waarom je dat bedrijf wilde hebben. En voor de inschrijving waren er enkele mensen aan de deur geweest om te vragen en te zien. Die keuring was bij de Walchenaren wel soepeler dan bij de pioniers, omdat het noodzaak was om hier weg te komen. Toch werden er nog enkelen afgewezen omdat ze niet te boek stonden als goede boer. En in zo’n geval kwam er gewoon geen oproep.
Voor wat die pioniers betreft was het niet zo eenvoudig, die waren door die moeilijke tijd heen gebokst om aan een bedrijf te komen. Ze zaten te snakken naar de uitgifte. En nu het zover was, kwamen de Walchenaren er tussen en na ’53 wat boeren van de stormramp van Schouwen. Veel van die pioniersjongens stonden op trouwen en te wachten op een bedrijf. En nu dit voorrang aan de rampgebieden, dus weer wachten.
Toen het zover was dat wij gepacht hadden, dat was najaar 1949, toen ging de pacht in en in het voorjaar 1950 het gebruik van de gebouwen.
Eind februari 1950 zijn de paarden en werktuigen, die we al hadden opgeladen, en zijn wij, met achterlating van het gezin en het vee, naar de toekomst vertrokken. Enkele boeren van hier woonden daar al een maand daar de gebouwen op de grotere bedrijven eerder gezet waren.
Bij één van die boeren, bij P. Schoe aan de Luttelgeesterweg, werden wij ondergebracht. Van daaruit deden wij ons voorjaarswerk tot de woning klaar was en de rest ook kon komen. Bij Piet Schoe was ook G.V. ondergebracht die naast ons aan de Vollenhoverweg een boerderij had gepacht. Het lag wel in de bedoeling om, ook wat werktuigen betreft, samen wat op te trekken. Maar voordat de zes weken bij Schoe voorbij waren wisten wij al dat dat niet kon. Onze karakters lagen te ver uit elkaar om tegelijk op te trekken. Gelukkig dat wij in deze proefweken elkaar leerden kennen. In de praktijk is later gebleken dat het nooit was gelukt.
De eerste maand voor ons dan in de polder, zonder ’t gezin, viel wat het weer betreft erg tegen. Het wilde niet drogen dus landwerk was er nog niet. We fietsten er wel elke dag naar toe. De tijd moest toch om.
Ook in de schuur bij Schoe was er niet veel meer te doen dan voor de paarden zorgen. En mijn gedachten waren steeds maar bij mijn gezin en bedrijf op Walcheren. Zodat ik het eerste weekend al terug ging. Ik heb altijd vlug last van heimwee. Mijn kameraden dreven erg veel de spot met mij. Maar ze zouden wel voor mijn paarden zorgen, dus dat was geregeld. Ik heb dat volgehouden tot het land droog was, totdat er kon worden gezaaid. Ik ben dan ook wel eens een weekend daar gebleven. Mijn vrouw en kinderen zorgden er voor dat thuis alles goed ging maar vonden het wel een zware opgave. En het bleef zolang duren voordat de gebouwen klaar waren. En de pachter die op het bedrijf kwam waar wij af gingen liep elke dag te mopperen omdat de verhuizing zo lang duurde. Hij was bij de zestig jaar en pas getrouwd en wilde nu ook wel eens met zijn aanwinst het rijk alleen hebben. Hij zat nog met zijn vrouw bij een broer in.
Eindelijk was het dan zover dat wij over een week de sleutels zouden krijgen. Zodra het werk het toeliet zijn wij naar huis gegaan om alles te regelen. Dan werd het vee opgeladen en ook drie meisjes gingen mee met schoonmaakbenodigdheden om de woning schoon te maken, en het vee te melken en te verzorgen.
De meisjes vonden bij Koppejan onderdak. Koppejan had zijn bedrijf aan de andere kant van de kavel. Zijn woning was eerder opgeleverd. De meisjes vonden het niet zo mooi meer om Walcheren vaarwel te zeggen en alles wat in vier jaar was opgebouwd aan vrienden en vriendinnen weer los te laten is ook wel sneu. Sjaan klaagde over haar Krijn en Lenie over Jo* en ga zo maar door. De post kreeg er goede klanten aan. Maar ook dat was bij Lenie niet voldoende. Zij is vrij vlug terug gegaan. Het is bij haar nu nog zo, als ze alleen ons hier opzoekt brengt de polderlucht al heimwee naar binnen. De appel valt niet ver van de boom hé. Wat doe je er aan?
Overzicht van de Noordoostpolder Tekening van Henk Rotgans, 1943*
Nu wij hier eenmaal woonden werden allen ingeschakeld voor de opbouw in alle sectoren. Kerk en verenigingsleven. Wij moesten helpen om rundvee- en paardenkeuring van de grond te krijgen. Coöperaties moesten er komen en alles wat er voor de samenleving nodig was. Velen waren er die zich overal met volle kracht in wilden zetten en dat was ook hard nodig.
Wat financiën betreft zaten wij wel goed. Door Landbouwherstel was nu alles teruggegeven wat met water en oorlogsjaren verloren was gegaan en ingeleverd. Rund voor rund, paard voor paard. Ook de landbouwwerktuigen. Maar twee jaar later liet de regering de andere kant van de medaille zien. Ze gingen er van uit, in geld berekend ben je nu veel rijker dan voor de oorlog (dat was ook zo). Een koe kostte in 1940 zeg maar ƒ600,- en nu ƒ1600,-  Dus als boekhoudwaarde was alles veel hoger dan in 1940, nu waren we wat geldwaarde betreft veel rijker. Maar voor ons is een paard van ƒ700,-
van toen net zoveel waard als een paard van ƒ1700,- van nu. Vermogensaanwas zegt de fiscus, dus geef maar één derde terug van hetgeen je hebt ontvangen. Wat een ellende. Weer gaan oppassen om geen splinters onder de nagels te krijgen. Wat het huisraad betreft, wij wisten al vier jaar lang voordat wij in de polder kwamen dat wij daar terecht zouden komen. We dachten eerst bij  de uitgifte van 1947 te kunnen gaan, maar het werd 1949 voor de boeren uit Walcheren aan de beurt kwamen. Dus wat huisraad betreft hadden wij niks gekocht, wat niet hoogst noodzakelijk was voor de woninginrichting. Als schadevergoeding kregen wij voor alles wat wij aan huisraad kwijtgeraakt waren ƒ900,- maar we waren ƒ4000,- voor de inrichting kwijt. Gewoon, niets geen bijzonders. Later hebben we nog ƒ900,- gekregen omdat wij voor Molest verzekerd waren. Na betaling van die vermogensaanwas konden wij wel verder hoor, maar het was wel een streep door de rekening. Op de boerderij van Marijs hebben we wel goed geboerd. Er was geld om kleren en fietsen aan te schaffen in de loop van die vier jaren. Hier in de polder kwam er ook genoeg van het bedrijf. Totdat wij enkele jaren overstroomd werden met onweersbuien. Tot midden zomer groeide alles mooi op, maar opeens sloeg dan het weer om en verdronken de gewassen. Zo kan het in het boerenbedrijf soms gaan. Steeds op en neer, met regen en droogte, met doordraaiprijzen, soms bunders aardappels of uien, vlas en erwten waar het zaaizaad of pootgoed niet uit kwam. Ik heb het boek gelezen van Terpstra, ‘Honderd jaren Friese landbouw’. Daarin komt het op en neer gaan der bedrijven zo mooi uit. Vader schatrijk, zoon straatarm en toch beiden hun best gedaan... (einde citaat).
Vollenhoverweg en boerderij grootouders (helemaal bovenaan, links van het midden)*
Tot zover de tekst van mijn grootvader over het begin van zijn leven in de Noordoostpolder. In de loop van de tijd nam één van de drie zonen het bedrijf over. Of mijn grootouders welvarend waren weet ik eigenlijk niet, ze hebben in elk geval met hun negen kinderen en verdere familie een rijk leven gekend, ook later in Marknesse. Positieve en lieve grootouders die voor mij altijd een voorbeeld zullen blijven.

* Familiefoto - privébezit
* Koningin Juliana bezoekt Walcherse boer in de Noordoostpolder in 1951. Fotocollectie Nieuw Land; Roel Winter te Marknesse
* Driewegen: in Middelburg is in Dauwendaele  de kleine wijk  Driewegenhof vernoemd naar deze verdwenen boerderij. Op www.wijk dauwendaele.nl/de_wijk/historie wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van landhuizen, hofsteden, buitenplaatsen en boerderijen en is informatie te vinden over de naamsverklaring van straten en (deel)wijken en over de locatie van verloren gegane hofsteden
* Lenie en Jo – mijn ouders
* Overzicht van de Noordoostpolder, gemaakt door Henk Rotgans, 1943 Tekeningencollectie Nieuw Land, Collectie Henk Rotgans


4 opmerkingen:

  1. Heel mooi stuk mam. Hoop dat boek Roos en Doorn nog een keer helemaal te lezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dit is leuk! ik ben geboren en opgegroeid op de boerderij die stond op de plaats waar eerst Driewegenhof was. Deze boerderij is nieuw gebouwd rond 1950. We vonden altijd stenen van de oude woning, die kwamen ieder jaar weer naar boven.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik lees dit verhaal al een paar keer en vind het heel bijzonder. Op een school vertel ik over de invloed van de strijd om de Schelde en de verdeling van de NOP.

    BeantwoordenVerwijderen